Utrecht, 28 mei 2016
Diana Vernooij
Inleiding
Twee weken geleden was ik in Senegal, West-Afrika. We werden uitgenodigd om te komen eten bij de vader van Jules, een Nederlandse Senegalees.
Het eerste uur zaten we in de zithoek van het huis, alleen, zonder eten of drinken en langzaam werd het donker – de lamp was stuk. Er woonden nog een stuk of 11 volwassenen in het huis, die zich een voor een kwamen voorstellen en zich weer terugtrokken. Ik voelde me er heel ongemakkelijk bij, neigde het wel erg ongastvrij te vinden, die donkerte en niets aangeboden te krijgen. Na een uur kwam het eten in een schotel, en kwam iedereen erbij zitten om met ons allen te eten uit de schotel. Het werd erg gezellig.
Achteraf begreep ik dat Senegalezen je expres een tijdje met rust laten, om je te laten wennen aan het huis en de sfeer. Je hoeft even niks – het is deel van de gastvrijheid.
Het was de tweede keer dat ik in Senegal logeerde bij Senegalezen thuis. Ik had al geleerd dat ik niet op mijn oordeel kon vertrouwen. De betekenissen die ik onmiddellijk toeken aan wat er gebeurt om me heen blijken cultureel bepaald te zijn. Dat is eng! Ik kon niet meer op mijn oordeel vertrouwen. Maar het is ook geweldig. Wil je mensen in een vreemde cultuur leren kennen, dan moet je je oordeel opschorten en in de spiegel kijken van je eigen vanzelfsprekende interpretaties. En dat, daar gaat het vanmorgen over, het opschorten van je oordeel en je vanzelfsprekende interpretaties – dat geeft ruimte aan verwondering en contact.
Als onthechting
Oordeel en verwondering sluiten elkaar uit. Oordeel je over een ander vanuit je eigen van-zelfsprekendheid dan zie je alleen je eigen gelijk. Als je in staat bent om je te verwonderen zie je niet je eigen gelijk maar kan je de wereld zien, je kunt dát zien wat je nog niet kent.
Verwondering is niet alleen de basis voor het vinden nieuwe betekenissen, nieuwe inzichten, nieuwe manieren van leven – het is ook een levenshouding. Die levenshouding is niet altijd alleen maar naïef en makkelijk. Van Nisargadatta Maharaj las ik een mooi citaat waar het woord verwondering niet in voorkomt maar waar het wel gaat over de levenshouding in verwondering: “Er zal steeds weer een tijd komen dat je zult slaapwandelen, beroofd van betekenis en zekerheid. Er zijn altijd momenten dat je je leeg en vervreemd voelt. Dat zijn wenselijke momenten want het betekent dat de ziel zijn ligplaats heeft verlaten en wegzeilt naar verre oorden. Dat is onthechting – als het oude over is en het nieuwe er nog niet is. Als je bang bent kan deze staat stressvol zijn, maar er is werkelijk niets om bang voor te zijn. Deze periode zal eindigen en het leven zal weer vruchtbaar en makkelijk zijn.”
Verwondering is de hangbrug over de rivier van de onthechting heen naar het nieuwe land. Je ontdekt dat je iets altijd op een bepaalde manier hebt gezien, en plots is die vanzelfsprekendheid weg. Je kijkt met nieuwe ogen. Dat kan je schrik aanjagen, maar het kan je ook verrijken als je de verwondering toelaat. Hoe dan ook, er is onthechting, loslaten van oude betekenis, het even niet weten, gefascineerd zijn, en vertrouwen dat er nieuwe betekenis zal komen – dankzij de verwondering.
Als inzicht
“Verwondering is het begin van inzicht“ zag ik staan op een Delfsblauw tegeltje. Dat is een mooi cliché, en dus helemaal waar. En als je het over inzicht hebt heb je het over het snijvlak van twee geesteswetenschappen: filosofie en theologie. Verwondering zorgt voor dat snijvlak, verwondering is de basis. Over theologie zijn een van mijn docenten filosofie dat het probeert antwoorden te vinden, waar filosofen doorvragen, ruimte openen, doorvragen. Maar filosofie is alleen interessant als het ook theologie is, als het over de zin van het leven gaat, over betekenisgeving, over het leven zelf.
Verwondering is het begin van filosofie, is er de dragende grond van, én zonder verwonde¬ring is er geen religie, alleen wetenschap. Nou, kom daar maar eens om, verwondering is dus zo universeel, dat het een heuse brug slaat tussen spiritualiteit en denken! Ik wil jullie beide graag uitleggen en start met mijn eigen ervaring.
Toen ik 25 was stierf mijn moeder door botkanker. Ik had een moeilijke verhouding tot haar en verwachtte niet anders dan een begrafenis met scheve ogen van alle kanten en oordelen over mij als falende dochter. Haar begrafenis in de katholieke kerk werd door de pastoor daarentegen prachtig neergezet. Hij wist alle verschillen te overbruggen en ons te verzoenen door te benoemen dat mijn moeder geen makkelijke vrouw was, en wel het minst voor zichzelf. Het hele ritueel ademde verzoening met haar leven, dankbaarheid voor haar kracht en het ademde compassie met de gebrokenheid van ons aller bestaan. Voor mij was dat niet alleen de start van de verwerking maar het afscheid opende mijn ogen voor de kracht van religie en ritueel. Ik was geheel overdonderd door verwondering!
Natuurlijk had ik mij vaker verwonderd, maar toen begon de zoektocht naar de diepte van die verwondering. Eerst nog verketterde ik de kerk als machtsinstituut maar al snel ging ik op zoek naar waar die verwondering me naar verwees, naar ritueel en inzicht, naar uitstel van oordeel.
Datzelfde jaar las ik het boek Inleiding in de verwondering van Cornelis Verhoeven. Verhoeven was toen hoogleraar in Amsterdam aan de UvA, een zorgvuldige door de katholieke kerk gepokt en gemazelde vrijdenker. Hij schreef dit boek als een inleiding in de filosofie. Ik ging college bij hem lopen, illegaal – liep gewoon de collegezaal in. Verwondering zag hij als de basis, de grond van de filosofie en het actiewezen waar ik deel van uitmaakte zag hij als de dood in de pot. Hij was een van mijn grote inspiratiebronnen om filosofie te gaan studeren, en bovendien om een levenshouding me eigen te maken die ruimte open laat voor steeds weer meer inzicht. Ik liet de betweterij van het actiewezen achter me, stopte met protest en steeds weer aantonen van wat fout was en dook in de verwondering.
Als bekering
In het Boeddhisme wordt onderscheid gemaakt tussen de verre vijand en de nabije vijand van een deugd. Een verre vijand is het tegenovergestelde. De verre vijand van verwondering is oordeel – het is duidelijk dat oordeel verwondering onmogelijk maakt. De nabije vijand is geniepiger, deze vijand lijkt op verwondering maar weerhoudt je ervan om het echt te kennen of te leven. De nabije vijand van verwondering is twijfel.
Want verwondering lijkt op twijfel maar is het niet. Twijfel gaat uit van zekerheden die onderzocht worden. Zekerheid en geslotenheid worden door twijfel onderuit gehaald. Daarom wordt twijfel zowel verguisd als geëerd in religies. Twijfel helpt je om niets voor gegeven aan te nemen en alles zelf te onderzoeken, maar ook: het breekt alle vaste oordelen en betekenissen af en stopt nooit, het laat geen ruimte voor verwondering. Verwondering breekt niets af, het vlamt op. Twijfel vlamt niet op, die is puur geestelijk, rationeel, je twijfelt vooral aan redeneringen door middel van redeneren.
Verwondering redeneert niet, verwondering valt je toe, en je gaat er erg goed van kijken, scherp luisteren, proeven en je valt stil.
Wat inspiratie is in poëzie en kunst, dat is verwondering in het denken. Verwondering is het begin van beschouwing. We willen doordringen tot de kern van wat we zien of meemaken, zonder de neiging te grijpen naar definities en foto’s. We verwonderen ons over alles om ons heen. Door de verwondering zien we dat niet wij het zijn die zelf wel bepalen wat we betekenis geven, maar dat de dingen betekenisvol zijn, ze ontvouwen zich voor ons. Wij hoeven niet verschrikkelijk ons best te doen om betekenis te verlenen, we ontwaren betekenis, we ontvangen het door genieten, enthousiasme, meditatie. Wij kunnen de betekenis van de dingen niet vangen in de sfeer van onze belangen. Verwondering levert ons uit aan de wereld, het is belangeloos. Alleen die belangeloze beschouwing doet ons nieuwe betekenis ontwaren. Verwondering is een niet vast te leggen betekenis toekennen aan alles waarover je je verwondert. In verwondering zit geen verlangen om zichzelf op te heffen. In twijfel wel, in twijfel zit een verlangen naar een nieuwe zekerheid.
In mijn leven maakte ik me de verwondering eigen, ging ervan houden om het politieke gelijk los te laten, om te beseffen dat er altijd weer meer betekenis in de dingen te ontwaren is, meer inzicht in alles wat je in het leven tegenkomt. Dat is voor mij mijn spiritualiteit geworden: niet weten, openhouden, blijven verwonderen, reageren op wat zich aandient en dóórzoeken naar nog rijkere betekenissen: “Hoe grenzeloos de werkelijkheid ook is, ik zal haar geheel waarnemen,” beloof ik in mijn boeddhistisch ochtendgebed.
Ik begon vertrouwen te krijgen in het feit dat er geen eindwaarheden zijn, dat er steeds weer nieuwe betekenisgeving zal komen. En plotseling was daar een ervaring die ik mijn “bekering” noemde, het besef dat ik geloofde in God. Het is moeilijk te achterhalen maar dit schreef ik pas geleden naar een vriend: “Wat gebeurde er toen? Ik denk dat de zoektocht voorbij was. Plotseling zag ik mezelf als onderdeel van de wereld, als een gewoon mens tussen andere gewone mensen – die allemaal met dezelfde processen worstelen en dezelfde soort rijkdom vinden. Ik herinner me dat ik het vertrouwen kreeg dat wat er ook gebeurt, het leven een antwoord geeft, een vervolg, waar altijd weer kansen en mooie dingen zich aandienen. Ik herinner me ook dat ik ineens een kring van mensen zag die als het ware onzichtbaar met elkaar verbonden waren, en die dit allemaal zo zagen – en ik was daar deel van. Dat waren degenen die hun ogen open hebben voor het onzienlijke, die over alle concrete dingen heen konden zien en vertrouwen in het leven hebben.”
“Ik denk dat ik mijn leven tot dan toe buiten mezelf heb gezocht naar betekenis en zinvolheid van leven, als iets waar ik deel van uit kon maken, de juiste groep of het juiste standpunt. Ik neig daar nog steeds naar maar nu kan ik me ervan losmaken. Ik kan terugkeren naar mezelf, naar de geborgenheid in het leven, zoals geschreven staat: “Mijn naam geschreven (getatoeëerd) in de palm van zijn hand”. Dat is een hele basale ervaring van vertrouwen. Vertrouwen terwijl ik niet weet wat het leven me brengt. Ik kan dat niet weten – moet het afwachten en me voegen naar wat het me biedt: pijn of geluk. Soms kan ik pijn ook als geluk voelen, als levensvreugde. Dat is als ik leef vanuit verwondering om het leven!” – einde citaat
Om je te kunnen verwonderen moet je basisvertrouwen hebben, geloof. In de weken na mijn “bekering” gingen ineens al die oude kerkelijke termen voor me leven: “Mijn naam staat geschreven in de palm van zijn hand” en zelfs “genade” en “de Vreze des Heren” – ze kregen ineens betekenis voor me. Er is geborgenheid in de wereldgrond, we zijn onderdeel van een groot geheel, waarover we ons kunnen verwonderen. Bekering gaf me een grondeloos vertrouwen in God als grond in mijn leven, het thuis van de thuislozen.
Mijn bekeringsproces was een proces waarin Christendom en Boeddhisme parallel gingen. De 25 jaar dat ik nu voorga in De Duif in Amsterdam waren ook 25 Boeddhistische jaren. Uiteindelijk heb ik 8 jaar geleden officieel toevlucht genomen tot het Boeddhisme, dat wil zeggen dat ik nu ook formeel boeddhist ben. En ik werd boeddhist omdat het me handvatten aanreikt om meer en meer vanuit die verwondering en de openheid te kunnen leven.
Als een bries
Kerkvader Augustinus zegt dat verwondering het hart treft zonder het te kwetsen. Het hart hunkert naar het nieuwe en deinst er ook voor terug. Verwondering moet worden gekoesterd, gedragen en gevoed om niet dodelijk te zijn.
Er zijn een paar belangrijke voorwaarden om te kunnen leven vanuit verwondering.
En dan zal er de openbaring van de dingen zijn als je grote beloning. Het is niet gegarandeerd maar het is je gegeven, als genade. Het is iets heiligs, wonderlijks, het komt uit een andere wereld. Verliefdheid is het. Je staat het mysterie toe in je leven.
God openbaart zich aan ons als het suizen van een zachte bries (1 Kon 19:12).