Wilt u kennis maken oude overwegingen van mij of mijn collega's bij De Duif, klik dan op
Overwegingen basisgemeente De Duif, en kijk bij de index van De Duif onder Informatie bij 'voorgangers'.
Zondag 30 januari 2005
Lezingen
Mattheus 5:1-12
Galaten 5:16-23
Overweging
Een goede vriendin zei eens tegen me: “Wat wil je nou, wil je gelijk hebben of wil je gelukkig worden?” Dat was raak. Ik was zo uit op mijn gelijk, op erkenning door anderen van mijn gelijk, dat ik er bitsig van werd. Ik heb er vaak mee geworsteld: met het zoeken naar hoe het moet in het leven en wat het beste is. Ik zocht de beste weg, een objectieve juiste weg, liefst een die voor iedereen zou gelden – terwijl de mensen om me heen daar niet zo veel boodschap aan leken te hebben.
Hoe te leven, wat is het beste om te doen – iedereen worstelt met deze vragen, en we proberen een antwoord te vinden dat bij ons past en dat ook goed is, rechtvaardig, juist, dat ons voorspoed brengt, succes, geld, aanzien, of wat dan ook. En gevraagd en ongevraagd adviseren we de mensen om ons heen, je wilt dat zij ook succes hebben, geld en geluk, een goed en juist leven. We sturen over hun schouder mee – of proberen dat. En meestal stellen ze dat niet zo op prijs, dat je meestuurt.
Het loopt altijd anders dan je bedoelt, je geliefden luisteren niet, ze doen heel andere dingen, en reken maar: ze doen vaak domme dingen. U kent vast ook dat gevoel wel, dat machteloze: ‘dat heb ik je toch gezegd’, als het verkeerd is gegaan. En deze herkent u ook wel: ‘zie je nu wel’.
Dat zijn geen leuk gevoelens, er zit spijt in en verlies, je wilt niet dat het is zoals het is, het had niet gehoeven, ‘had nou toch naar mij geluisterd’, en je uit het als een verwijt. En stel je die ander eens voor, wat die voelt: er is je net iets akeligs overkomen en je vader, je vrouw, je man of vriendin zegt: ‘had nou toch naar mij geluisterd’. Boven je rotgevoel krijg je er ook nog eens een schuldgevoel bij. Nou, dat kun je missen als kiespijn.
En is het op zo’n moment nou wel belangrijk wie gelijk heeft? Nee toch, het is belangrijk dat er begrip is en geduld, vergeving en troost en opbeurende woorden en vertrouwen dat het leven weer nieuwe mogelijkheden zal bieden.
Hoe te leven, wat het beste is om te doen, welke weg je moet gaan, welke fouten je moet maken en nog een keer moet maken, en misschien wel nog een keer – je kunt het niet allemaal voorkomen of rechtbreien. Misschien besteden we er wel veel te veel aandacht aan.
Het leven moet geleefd worden en fouten gemaakt. Streven naar de perfecte weg is een valkuil.
Als ik Galaten lees, de brief die Paulus schreef, waarin hij ons vraagt ons te laten leiden door de Geest en niet door onze eigen begeerten – dan gaat het hierover. Wij jagen veel na, uit onszelf, gericht op wat wij denken dat goed voor onszelf en anderen is. Wij willen voorkomen dat we pijn lijden, dat onze geliefden pijn lijden. We willen voorkomen dat ons geluk ons ontglipt, en we willen van onze pijn en ons ongeluk af. En daar bedenken en regelen we van alles voor, en als het dan mis gaat zijn we niet in staat om ons zelf te beheersen, om vriendelijk en geduldig te blijven. Dan zeggen we het hardop of innerlijk: ‘had ik het niet gezegd’. We strooien de verwijten rond. En zo behandelen we ook onszelf, ‘sukkel’ zeggen we tegen onszelf, ‘je wist het toch, het is je eigen schuld’.
Wat wreed, daar zit toch niemand op te wachten, op een oordeel, op woede. Logisch dat het vaak weer leidt tot ruzie en tweespalt, tot verharding. Allemaal zo zinloos.
Het eerste hulpmiddel in de strijd tegen de begeerten is de wet. De wet schrijft voor wat mag en niet mag, wat haram is en halal, wat kosjer is en wat niet. De wet geeft je houvast en richtlijn. Leven volgens de wet kan je veel vreugde geven, het brengt een volk tot rust en veiligheid en richting.
Maar de menselijke ziel wil meer dan veiligheid, ze wil vrijheid. Christus is ons vrijheidsbeeld, hij is de brenger van de Geest, de Geest die ons inzicht geeft en vrijheid, die ons tot de liefde brengt.
Het inspirerende is dat er meer van ons wordt gevraagd dan het vervullen van de wet. Ons wordt gevraagd een omkeer of wellicht een sprong te maken, om – als het ware – op een ander niveau te gaan staan, waar we de wet niet ontkennen maar eraan ontstijgen. De wet is nog uiterlijk, we willen de wet vervullen, van binnenuit voelen en erkennen, verlangen naar alleen het goede.
Ons te laten leiden door de Geest, daar gaat het om. En het echte verschil is dat het er niet meer om gaat vooral onszelf te redden. Het gaat er niet meer om te ontkomen aan waar we bang voor zijn. Het gaat er nu om te leven met dat wat er is, met onze angst te zijn, met onze verwarring, met ons verdriet, met onze kwetsbaarheid en die van onze geliefden, en er heel blij mee te zijn.
Die begeerten, we hoeven ze niet uit te bannen. Het gaat er helemaal niet om onze behoeften en begeerten kwijt te raken. Het gaat er niet om dat we alleen maar mooie gevoelens van vrede mogen hebben en geen jaloezie of woede meer mogen voelen.
Waar het om gaat is dat we er niet vanuit leven. Woede voelen is een, je woedend uiten is een tweede. Jaloers zijn is een, je jaloers gedragen is iets heel anders.
Er is hier een heel geraffineerd mechanisme aan het werk. Kijk maar eens goed wat er in je gebeurt. Stel dat je geïrriteerd bent geraakt. Je kunt het doorslikken of uiten. Dat is jouw keuze.
Maar als je niet geïrriteerd wilt zijn en het toch voelt, word je boos. Dan ga je rechtvaardiging zoeken voor je irritatie. Bijvoorbeeld: je vindt dat het de schuld van de ander is, als hij nou niet zo ergerlijk zat te doen – dan was ik niet geïrriteerd geweest. Je vindt het terecht dat je geïrriteerd reageert. En dat ga je die ander eens even goed vertellen.
En precies dan gebeurt waar Paulus voor waarschuwt: vijandschap, tweespalt, geruzie en rivaliteit. Want die ander is natuurlijk verontwaardigd en gaat zich verdedigen.
Wat ik ermee wil zeggen: voel de irritatie, maar doe niet geïrriteerd; voel de boosheid maar val een ander niet aan: reageer je niet af. Als het weggezakt is kun je beter reageren.
Terug naar de vrijheid van Christus, De Geest die ons leven vernieuwt.
Hoe ziet dat eruit, dat leven vanuit de Geest? Is dat dan een heel ander leven? Hoe doe je dat, je eigen begeerten loslaten, niet meer je veiligheid achterna rennen, hoe voorkom je dat je verloren raakt en alles van waarde kwijtraakt?
In de Bergrede geeft Jezus ons, in zijn zaligsprekingen, een handreiking. Het is het tegenbeeld van de 10 geboden, het zijn 9 sleutels voor de deur van het Koninkrijk.
Je zou kunnen denken dat het om allemaal verschillende mensen gaat, om mensen die er slecht aan toe zijn en onze steun nodig hebben. Zo is de Bergrede vaak verstaan, als getuigenis voor de zwakkeren of de loosers, zoals dat tegenwoordig heet.
Maar ik geloof dat het over ons gaat, over ieder van ons. De Bergrede geeft ons sleutels om anders met het leven om te gaan.
Het gaat over onze nederigheid van hart: dat we beseffen dat niet wij – en ook anderen niet – kunnen bepalen hoe ons leven loopt. We hebben dingen wel gewild, we hebben dingen niet gewild – maar laten we zien dat het is zoals het is. Deze sleutel vraagt ons te accepteren en voor onze verantwoording te nemen van alles wat zich in ons leven voordoet.
Het gaat om onze treurnis, ons verdriet om verlies, onze pijn. Dat wij onze pijn durven voelen, dat we ons er zacht door laten maken, en dat we in ons hart opnemen waar we zo van hielden. Opdat onze schatten die we verliezen nooit echt verloren zullen gaan en door ons blijven voortleven.
Het gaat om onze zachtmoedigheid, dat we door de omstandigheden heen zien. Wie niemand probeert van zijn gelijk te overtuigen, wie niet denkt dat zij het beter weet, wie niet anderen laat voelen dat hij beter in staat is goed van kwaad te onderscheiden – die is zachtmoedig.
Het gaat om onze barmhartigheid, ons mededogen, waarmee we oog hebben voor de pijn en de verkramping van de mens die ons kwetst.
Het gaat om onze zuiverheid van hart, dat we onze bedoelingen kennen, dat we onze frustratie ervaren zonder uit te hoeven leven, dat we onszelf niet forceren in heiligheid.
En het gaat om onze honger naar gerechtigheid, ons vertrouwen dat alle onrecht en geweld ooit zal worden uitgebannen, onze gezamenlijke inspanning daarvoor.
Zoveel sleutels voor de poort van het Koninkrijk van God, hier en nu op aarde, wat een rijkdom,
amen.
Zondag 27 maart 2005 - Pasen, doop Hannah van der Meer
Lezingen
Johannes 20:1-9
1 Samuel 2:1-10
Overweging
Denkend aan de wanhoopsstrijd van Jezus zag ik dit jaar het gezicht voor me van een journaliste die in Irak gekidnapt was. Voor de camera verscheen ze met verwarde haren. In doodsnood smeekte ze om haar leven. Een gebroken gezicht, wanhoop, angst. Net als deze vrouw smeekte Jezus zijn volk, zijn vrienden om met hem te zijn. Hij smeekte zijn God om de beker aan hem voorbij te laten gaan. Dan komt een engel hem sterken en krijgt hij kracht het te doorstaan. We kennen het verhaal: Hij wordt overge¬leverd, en veroordeeld en gekruisigd en hij sterft. En daarna de stilte, het besef dringt door en een vroege stille zondagochtend. Nu.
We lazen twee mooie teksten van twee hartstochtelijke vrouwen: Maria Magdalena en Hannah zetten het Paasverhaal in een nieuw licht. Hannah had een zwaar leven. Ze was een vrouw die kinderloos bleef, veracht werd door wie volop kinderen baarde. Ze legt haar wanhoop voor aan God. De tempeldienaar denkt dat ze dronken is – zo groot is haar verdriet en zo sterk haar bidden. En het is dankzij haar overgave aan God dat zij wordt gezegend.
En dan de hartstocht van de ander vrouw. Maria van Magdala is als eerste bij het graf van Jezus. Ze klampt iedereen aan, en huilt en eist haar geliefde Heer, dood of levend.
Deze vrouwen verloochenden hun verlangen niet, ze zwijgen niet. Met hun tranen en woorden dwingen ze van hun Heer af dat hij hen ziet. Ze krijgen een antwoord omdat ze smeken; ze smeken omdat ze zich overgeven aan hun verdriet.
Deze vrouwen tonen een oerbeeld van overgave. Overgave is niet je erbij neerleggen, overgave is in je wanhoop tot de bodem gaan. En zie Hannahs opstanding. Haar hart juicht. Zij heeft op die bodem van haar wanhoop haar God ontmoet. Zij heeft gezien dat wie grote woorden gebruiken en alleen op hun eigen kracht vertrouwen, ten val zullen komen. Wie zich overgeven aan zijn bron zullen leven.
Als wij Jezus opstanding vieren, vieren we dat het de overgave is die tot opstanding leidt. Hoewel Jezus smeekte om zijn leven, vluchtte hij toch niet. Hij doorstond de verschrikking, zag het onrecht onder ogen dat hem werd aangedaan en zo stierf hij en kwam opnieuw tot leven. En dat is ons oerbeeld van de opstanding: dat je vernietigd kunt worden en toch niet gebroken – dat je gebroken kunt zijn en weer tot leven kunt komen.
Met Pasen vieren wij deze opstanding uit het lijden, deze opstandig uit de verschrikking, de opstanding uit onze diepste angst om zelfbehoud. Wij vieren dat ook wij kunnen opstaan uit onze gebrokenheid, dat het leven niet eindigt met ons lijden en onze angst. We vieren dat we ‘s avonds de wanhoop en de dood onder ogen kunnen zien en daarom ’s morgens vroeg de vogels weer kunnen horen zingen. En we beseffen dat de bron in ons eeuwig leeft. Het is de overgave die tot opstanding leidt.
…
Vandaag, terwijl we deze betekenis van overgave en opstanding opnieuw tot ons door laten dringen, gaan we een kind dopen. Een kleine Hannah.
Wat geven we haar mee? Dat er grote vreugde zal zijn in haar leven. Dat er ook lijden zal zijn. Dat overgave aan het leven betekent overgave aan de vreugde en de ver¬schrikking, net zo goed als overgave aan haar eigen grootsheid en haar onvermogen. We geven haar mee dat ze niet tot opstanding kan komen dan dwars door haar lijden en haar smeekbeden heen.
Vandaag willen we, met deze doop, onszelf herinneren dat we ons niet kúnnen afkeren van God. Die vrijheid hebben we niet. Natuurlijk kunnen we gewoonweg overleven, we kunnen een beetje lukraak leven, zonder contact met Gods liefde – of hoe je die basisstroom van kracht in je leven ook noemt of ervaart. Als je geen contact hebt met de diepe stroom van goedheid en verbondenheid, van com¬passie en liefde, dan stort je jezelf in de afgrond van niet-zijn. We kúnnen niet eigenmachtig leven en waarachtig krachtig zijn. Echte kracht vind je in je ontvankelijkheid. Niet je ego, niet je denkver¬mogen, niet je positie geven je wat je nodig hebt. Echte kracht ontvang je als je je open stelt voor de bron van je leven.
We gaan vandaag een kind dopen terwijl geloofsopvoeding in het publieke debat bevraagd wordt. Mensen zeggen: je indoctrineert je kind, je laat haar geen vrije keuze door haar onder te dompelen in geloofstaal, rituelen en gewoonten. Men zegt: laat het kind vrij en laat het kiezen als het volwassen is.
Ik vind het een vreemde misvatting, alsof je een kind een onbeschreven blad kunt laten tot ze volwassen is geworden om zelf te kiezen. Met religie is het net als een taal leren. Je geeft het je kind bewust of onbewust mee – en iedereen erom heen draagt daar aan bij. Het kan niet echt volwassen worden zonder deze taal. Gevoeligheid voor waarden, voor deugden, voor religieuze ervaringen, je kunt het een kind meegeven door het voor te leven, door te vertellen en deel te laten nemen. Trouwens, doe je dat niet bewust, dan gebeurt het onbewust – tenslotte vindt iedereen wel iets belangrijk. Je draagt je basis¬intuïties aan anderen over: je vertrouwen in de mensheid of je wantrouwen, je plezier in werken of je weerzin, je gehechtheid aan geld en goederen of je volheid aan vertrouwen en liefde. Daarom is het beter er woorden en rituelen aan te geven om te bevestigen wat goed is.
Is dit niet wat we willen voorleven: aandacht voor het dagelijkse. Stil staan bij wat er gebeurt, contact hebben met wat er in je ziel omgaat. Of het goed met je gaat of dat je je juist afsluit. Met anderen samen zijn in goede en slechte tijden. En in vertrouwen tot ontplooiing komen en tot bloei brengen.
Ouders die hun kind laten dopen beslissen niet plaatsvervangend voor hun kind, maar ze beslissen voor zichzelf. Zij maken de keuze, zelf beloven zij de weg van Jezus te gaan en hun kind mee te nemen op die weg, er de waarden en de rijkdom van mee te geven.
Want ons geloof is geen stelsel van dogma’s. Met onze waarden dragen we aan anderen uit dat ieder mens in staat is zelf te beproeven wat goed is en wat fout. Kinderen kun je gevoeligheid voor waarden en een rijkdom aan ervaringen meegeven – en tegelijk het vertrouwen en de vrijheid dat er ook andere keuzen te maken zijn in haar leven.
En is dit niet ook hoe we kerk willen zijn:
Laten we ons leven in volle overgave leven, hem achterna.
Amen
Zondag 22 mei 2005 - Staan in licht
Lezingen
Exodus 34:1-9
Johannes 3:14-21
Overweging
Iemand die zijn kind mishandelt, is zelf meestal als kind mishandeld. Als mensen die onderdrukt zijn de macht krijgen, zullen ze vaak anderen onderdrukken. Mensen die onmenselijk behandeld zijn zullen eerder anderen onmenselijk behandelen.
Dit mechanisme van het doorgeven van pijn, het overdragen van onderdrukking is een natuurwet maar deze wet komt niet van God.
Onze God maakt zich bekend als een God die liefdevol is, geduldig, genadig, trouw en waarachtig. Onze God vergeeft schuld, misdaad en zonde … maar – zo staat er in Exodus – hij laat niet alles ongestraft, hij verhaalt zelfs de schuld van de ouders tot in het 3e en 4e geslacht op de kinderen.
Zo, dat is niet mis – denk je als je dat leest. Als God schuld, misdaad en zonde allemaal vergeeft, wat kan God dan niet ongestraft laten? Wat is er erger dan schuld, misdaad en zonde? Dat is je eerste gedachte na deze tekst. Wat is zo erg dat God tot in het 3e en 4e geslacht vergeldt? Bestaat er wel zoiets?
Bij mij rezen al mijn haren te berge na het lezen van deze tekst en dan is het tijd goed na te denken. Ik weiger te geloven in een liefdevolle genadige God die sommige dingen tot in het 4e geslacht niet ongestraft laat. Wat is hier aan de hand? Wat mij betreft hoeven we niet te zoeken naar een zonde die zo erg is dat het nageslacht ervoor moet boeten. Ik vind dit nu typisch een van die heilige teksten die we moeten zien vanuit de context van de tijd waarin ze is opgeschreven.
Heilige boeken zijn altijd op een bepaalde tijd geschreven: de Bijbel, de Koran, ieder heilig boek. Ze zijn heilig omdat ze zo heel goed het heilige weten aan te duiden. Ze zijn menselijk omdat ze op een bepaalde tijd en in een bepaalde context zijn opgeschreven.
Stel je een volk voor dat als slaven geleefd heeft onder een tiran in Egypte, die het recht van de sterkste liet gelden. Dit volk heeft een nieuwe God leren kennen, en werd meegevoerd door een visioen van gerechtigheid. Rechtvaardigheid is nieuw, het is hun ontdekking en maatstaf, in plaats van het recht van de sterkste. Hun God is een God van rechtvaardigheid – en tirannen kunnen ze missen als kiespijn.
Een tiran, een machthebber straft diegenen die tegen zijn belang ingaan, deze God straft wie onrechtvaardig is en God vergeeft wie gelooft in hem, wie terugkeert tot de rechtvaardigheid.
Dat is het belang van deze tekst: dat er rechtvaardigheid bestaat, los van menselijke belangen, dat er waarheid is, liefde, genade, trouw – en dat dat iedereen ten deel zal vallen die rechtvaardigheid nastreeft. Dit is de ontdekking van dat weggelopen Joodse volk van slaven.
En dat die God nog trekjes van de potentaat heeft, dat is dan goed te begrijpen. Maar in deze tijd is die interpretatie niet meer acceptabel. Het praten over oordeel en straf is achterhaald. Er is wel iets dat tot in het 3e en 4e geslacht doordringt, maar dat is geen straf van God.
Een stap verder in de ontwikkeling van het volk van God, is de ontdekking van de liefde als maatstaf. In het Jodendom is het aanwezig, God bewijst zijn liefde aan het volk. Maar het is Jezus die liefde en vertrouwen expliciet als uitgangspunt aanwijst voor bevrijding. Die liefde is niet nieuw in de religie, maar als centraal ijkpunt is ze wel uniek.
Als Johannes dan zegt dat wie niet gelooft al veroordeeld is, dan bedoelt hij: een leven zonder liefde is al een straf op zichzelf, daar hoef je niet voor gestraft te worden. In een leven zonder liefde kun je niet gelukkig worden; niet gelukkig in een leven zonder vertrouwen, zonder waarden, zonder zin. Haten en niet kunnen vergeven is bitter en pijnlijk. Je ontspant je pas als je in staat bent te vergeven.
Je kunt het daarom ook andersom zeggen: geloven is haar eigen beloning. Zij heeft geen andere beloning nodig. Alles dat bij geloven hoort, zoals liefde, inzicht, goed leven, vergeving: het is allemaal zijn eigen beloning.
Maar nu het cruciale: je ongeloof, je bitterheid, je onvermogen om met waarden en deugden te leven, dat is geen straf van God. Niets is menselijker dan onwetendheid, begeerte, afkeer, afgunst, angst, bitterheid, enz. Maar ons geloof weet: dit is niet de ultieme werkelijkheid. Wij kunnen vrij worden van angst, haat en onwetendheid. Sterker nog: wij zijn al vrij, we zijn al gered zodra we in het licht gaan staan. We hoeven er geen drie levens voor te leven, geen jaren boete te doen. Ons geloof heeft ons gered. In de woorden van Johannes: Jezus is niet gekomen om te oordelen, maar om te redden.
Nu kunnen we de Exodus tekst ook beter begrijpen. God vergeeft zonde, schuld en misdaad. Maar God is niet in staat te vergeven wat je over jezelf heen roept als je buiten het licht gaat staan. God kan jou niet dwingen te geloven. Zijn rechtvaardigheid gaat niet zover dat hij kan zorgen dat jij je toevertrouwd, dat je liefhebt.
Als jij niet gelooft en vertrouwt, leef jij in een achterdochtige wereld. En als je achter¬dochtig leeft zul je voortdurend spoken zien, en benadrukken hoe mensen erop uit zijn om misbruik van je te maken. Je gebrek aan geloof is zijn eigen straf, en ook aan de generaties na jou geef je je achterdocht door. De drama’s van de ouders worden doorgegeven aan de kinderen. Dat wat je met de paplepel is ingegeven, zul je – zonder de genade van inzicht – zelf ook leven en doorgeven aan jouw omgeving, aan jouw kinderen. Zo leeft iets door tot in het 3e en 4e geslacht.
De misvatting ontstaat als je denkt dat dit een straf van God is. Nee het is geen straf, het is Gods onvermogen. God kan veel. God kan een wereld scheppen die te vertrouwen is. God kan licht geven als maatstaf voor ons om te weten wat we moeten doen. God kan ons liefde geven als bron van geluk en creativiteit. God kan ons vergeven, onze schulden afnemen. Maar God kan ons niet dwingen te vertrouwen. Zij kan niet voorkomen dat wij ons wantrouwen, onze kortzichtigheid, hebzucht, haat en onwetendheid als een olievlek uitstorten over onze omgeving. Kinderen dragen zo mee wat hun ouders niet hebben weten op te lossen. De duisternis die zij niet hebben overwonnen geven ze zo door aan hun kinderen. Deze vloek is van een enorme tragiek.
En juist het besef van deze tragiek brengt ons terug bij de basis van ons geloof: dat wij gered zijn van de duisternis, dat wij in het licht kunnen staan – dat wij ons kunnen bevrijden van de ketenen van de tragiek. Want, ik citeer Johannes: “wie oprecht handelt zoekt het licht op, zodat zichtbaar wordt dat God werkzaam is in alles wat hij doet”.
Het licht, het zicht is de maatstaf en je hebt die maatstaf bij de hand: maakt iets je bitter – dan is er iets mis; maakt iets je zacht en vrolijk – dan is het goed. Zet je daden daarom in het licht van je liefdevolle aandacht. Besef dat – en het Koninkrijk Gods is jouw deel. En wel hier en nu onmiddellijk, want het geloof is zijn eigen beloning.
Amen
Zondag 2 oktober 2005 - Vrucht dragen
Lezingen
Jesaja 5:1-7
Mattheus 21:23 en 21: 33-46
Overweging
Wie ben jij dat je iets denkt te kunnen beweren? Van wie heb je de bevoegdheid gekregen om iets te zeggen? Ben je wel een echte gelovige, een echte jood, een echte christen, een echte moslim? Soms krijg je zo een vraag naar je toe. Deze vraag: wie ben jij dat je denkt te kunnen doen wat je doet? Wie ben jij dat je denkt te kunnen zeggen en schrijven wat je zegt en schrijft? Als ik zo'n vraag naar me toe krijg, ben ik sprakeloos en kom ik vaak niet veel verder dan: nou zeg! Er zit nogal een lading achter deze vraag!
Eigenlijk zijn er maar een paar reacties mogelijk: je kruipt in je schulp en bent weg, je laat je overbluffen, onzeker maken. Een andere reactie is dat je je gaat bewijzen: je haalt je diploma's, je licenties of je overdrachts¬documenten uit je binnenzakje. Kijk, ik ben heel wat en daarom zeg ik wat ik zeg.
Jezus wordt de maat genomen en valt niet stil. Hij gaat in de tegenaanval: hij vertelt de Farizeeën drie gelijkenissen. We lazen er de derde van. Het spannende verhaal voert hen mee, en zij gaan in zijn verhaal op. Ze vergeten hun autoriteitsvragen aan hem. Ze geven antwoord: wat een ploerten die pachters. En dan geeft Jezus hen een frontale rechtse: die pachters, die ploerten, dat zijn zij zelf. Zij zijn ook niks waard. Hen zal het Koninkrijk van Gods ontnomen worden, en het zal aan een volk worden gegeven dat wel vruchten draagt.
Tja, daar is geen woord Frans bij. Aangezien hij het spel niet meespeelt, niet uit een erkende school stamt, en zich niet aanpast, geen ontzag voor hun autoriteit toont, valt hij buiten hun kader. Ze beramen plannen om hem uit de weg te ruimen. Zo reageren mensen met macht die het recht ontzegd wordt dat zij menen te hebben. Van religieuze autoriteiten ontkennen dat zij religieuze autoriteiten zijn: liberale moslims krijgen voor heel wat minder tegenwoordig al een fatwa, een ter doodveroordeling aan hun broek hangen.
Wat zijn dat voor mensen die autoriteiten tarten, die zonder gemarchandeer zeggen waar het op staat? Vorige week heb ik weer zo iemand meegemaakt: Irshad Manji, ze is zo'n held voor mij. Een Canadese moslima, lesbisch en feministisch, met Pakistaanse roots. Tijdens het vrouwenfestival Women Inc. afgelopen weekend hield ze haar betoog. Zij bekritiseert de Islam van binnenuit. Ze verzet zich vooral tegen wat zij ‘de Arabische woestijnislam' noemt, die de Islam wereldwijd koloniseert. Ze roept westerse moslims op om van de vrijheid gebruik te maken. Ze roept op tot vrijheid van interpretatie, zoals eeuwen geleden in de Islam gepraktiseerd werd.
Zeggen waar het op staat, profeet zijn. Je moet er dapper voor zijn, maar ook helder en zonder wrok of rancune. Je moet onafhankelijk zijn en accepteren dat je voor nestbevuiler wordt uitgemaakt, voor godslasteraar, voor racist, voor alles wat slecht is. Jezus is ook zo'n profeet. Hij vertelt de Farizeeën, de religieuze autoriteiten van die tijd, dat ze geen vrucht dragen, dat hen hun macht en gezag wordt afgenomen.
Wij hebben zelf ook zo'n Farizeeër in ons. Een betweter die alles krijgt wat ze nodig heeft, maar die toch wrange druiven produceert, venijn, gelijkhebberigheid. Wij die liggen te dutten in onze rijkdom, onze vruchtbare grond niet benutten en er alleen maar aan zuigen. Wij die van een edel druivensoort zijn, maar onze capaciteiten niet inzetten om echt iets goeds voort te brengen.
De Farizeeën, net als de pachters van de wijngaard, hebben niet in de gaten hoe de verhoudingen liggen. Misschien denken ze dat zij de autoriteiten zijn, de harde werkers die alles keurig op orde houden, net als de arbeiders de wijngaard onderhouden. Misschien denken ze dat ze daarom eigenaren zijn van de godsvrucht van de mensen. Dankzij hun zijn de mensen tenminste nog deugdelijk – denken ze. Maar niemand is eigenaar van hetgeen uit zijn handen komt. Geen arbeider, geen priester.
De opdrachtgever zegt: zie je dat gebouw daar, dat heb ik gebouwd.
De architect zegt: dat gebouw, dat heb ik gebouwd.
De aannemer zegt: ik heb dat gebouw gebouwd.
En de metselaar zegt: dat gebouw heb ik gebouwd.
Alles wat we tot stand brengen, doen we in een breed verband van samenwerkende mensen. Zoals de eigenaar niet zonder de pachters kan, zijn de pachters niets zonder de eigenaar, de initiatiefnemer. Zelfs de meest briljante en eenzame schrijver kan schrijven omdat iemand hem ooit de letters heeft geleerd, en omdat een ander het papier maakte en de pen of de computer waarmee hij zijn tekst kan verenigen. Er is een taoïstisch gezegde: als de manager zijn werk goed heeft gedaan, zegt men: het ging vanzelf. Als de manager zijn werk goed heeft gedaan, als de opdrachtgever, de architect, de wijngaard¬bouwer zijn werk goed heeft gedaan – zegt men: het ging vanzelf. En het lastige is dat wat vanzelf lijkt te gaan vaak niet wordt gezien. Dus als wij de pachters, de metselaars zijn –laat ons dan niet vergeten dat ook het werk van wie ons voorgingen nooit vanzelf ging. Laten we dat eren in de vruchten van onze daden.
Dit is wat ik zie in deze tekst. De pachters hebben niet in de gaten hoe de verhoudingen liggen. Zij denken dat zij de rechtmatige eigenaren van de oogst zijn. Zij denken dat zij mogen bepalen wat ermee gebeurt. Ieder zelfvoldaan ego, de Farizeeër van alle tijden, denkt dat hij onontbeerlijk is om het Koninkrijk Gods op aarde te stichten. Zo zelfvoldaan zijn ze dat ze de instrumenten die hun gegeven zijn inzetten om hun macht te botvieren. De pachters gebruiken de wachttorens om de knechten te zien komen, de stenen die uit het land waren verwijderd om hen te stenigen. De Farizeeën gebruiken hun kennis en macht om Jezus niet te hoeven horen, ze gaan hem ombrengen. De machtigen zetten hun macht niet in om het goede voort te brengen. Altijd gaat het hier om, iedere profeet roept dit: schudt je zelfvol¬daan¬heid van je af, bekeer je, besef dat je niet hier God op aarde bent die zich alle vruchten kan toe-eigenen. Jouw vruchten zijn jouw vruchten niet. Jouw vruchten zijn van en voor allen.
Het enige dat wij hebben te doen is vrucht dragen en die vruchten gul delen met elkaar.
Altijd zijn er tegenstrijdige krachten in ons werkzaam, krachten van hebzucht en krachten van gulheid, boosheid en liefde, jaloezie en ruimhartigheid, haat en mededogen. We kennen ze allemaal, alle kanten kennen we. Wat zal het winnen – de liefde of de haat, de boosheid of het mededogen, de ruimhartigheid of de jaloezie, de hebzucht of het vrucht dragen? Wat zal het winnen bij jou?
De kracht die het zal winnen is de kracht die je voedt.
Amen.
Zondag 18 december 2005 - Een plek voor de eeuwige
Lezingen:
Psalm 132
Samuel 7:4-16
Overweging
David wil een tempel bouwen voor God. Met de Ark van het Verbond heeft het Joodse volk de woestijn rondgetrokken en nu eindelijk heeft het volk een vaste plek veroverd. Jeruzalem is gevallen en in bezit genomen door de Joden. En nu moet de Ark van het Verbond iets stevigers krijgen dan een tent, vindt David. Zelf woont hij inmiddels in een paleis van cederhout, en dus wil hij voor God een tempel bouwen.
Maar God zegt hem geen tempel te bouwen. Dat is vreemd, waarom wil God niet dat David een tempel bouwt? Wat heeft zich daar afgespeeld en hoe? Ik stel me zo voor dat iedereen verwacht van David dat hij een tempel zal bouwen, nu Jeruzalem is veroverd en de Joden overtuigd zijn van de superioriteit van hun God. Hij zelf vindt dat ook, maar iets hem houdt hem tegen. Iets, je zou het de stem van God kunnen noemen, of prozaïscher: een advies van een wijze vriend, iets dat blijft haken en zegt – tegen alle verwachting in – nee, niet doen, stel het uit. Er moet tijd overheen gaan: Tussentijd.
Advent is de tijd dat we deze tussentijd beseffen en ervaren; het oude is achter de rug, maar het nieuwe is nog niet aangebroken. Advent is de tijd van verwachting, van uitzien naar het goede, dat gaat komen maar er nog niet is. Het is ook een kwetsbare tijd, want de tussentijd is leeg, het oude werkt niet meer, en we weten niet zeker of het komt wat we verwachten. Het is een tijd waarin ons vertrouwen op de proef wordt gesteld.
Deze Adventsverwachting is niet het soort verwachting dat mensen hebben als ze heel goed weten wat ze willen. Verwachten kan iets dwingends hebben: ik verwacht wel dat met Kerst de kinderen allemaal aanwezig zijn, de kalkoen goed gebraden is en dat er sneeuw op de daken ligt. Dit soort verwachting leidt altijd tot teleurstelling. Want de kalkoen was aangebrand of het regende of er zijn mensen die niet mee willen doen – het mooie plaatje klopt nooit. Kerst is nu typisch zo’n feest dat voor veel mensen gemengde gevoelens oproept, juist om die hooggespannen verwachting.
Als wij het over de verwachting van Advent hebben gaat het niet om dit soort verwachting. Geen verwachting van hoe het moet zijn, geen eisen en teleurstelling. Ons kerkelijk Advent is een verwachten in de zin van verlangen: een verwachting zonder ideaalplaatje, een kwetsbaar verlangen naar onze God nabij, haar te zien in de ander. Het is juist een verwachten waarin we onze verwachtingen, onze beelden en eisen loslaten.
Ons verlangen is geraakt. We verlangen naar God in onze dagelijkse wereld, hier en nu, tastbaar, voelbaar aanwezig in ons bestaan. Het is een kwetsbaar verlangen want God zal zich altijd anders laten zien dan wij denken. En wij moeten de ruimte hebben om haar te herkennen – om God te zien zoals hij zich toont: dan weer zus, dan weer zo. Advent is voor ons de kans om leeg te worden, onze verwachtingen los te laten. Dan leven we vanuit het verlangen, zodat God weer een nieuw gezicht in ons leven kan krijgen.
Terug naar David: David heeft gevochten en het land veroverd. Dan zet hij zich neer met zijn volk. Van nomaden worden ze landbouwers. En het geloof van een volk dat overleeft en vecht voor een plek om zich te settelen, ziet er anders uit dan het geloof van een volk dat voorspoed kent. Het gaat om het verschil tussen overleven en echt leven.
Overleven doe je door de wereld naar je hand te zetten. Je moet weten te manipuleren, anderen uit te schakelen, voedsel te veroveren en te zorgen dat je niet over de rand valt.
Echt leven overstijgt overleven. Echt leven geeft ruimte aan het genieten van een mooie zons¬ondergang, het aaien van de poes. Je overlevingsdrang zegt: hee zeg je moet geld verdienen, studeren, macht veroveren, niet niksen – stilstand is achteruitgang. Je moet de controle houden. Maar als je het echte leven toelaat ontdek je de verwondering. Je ontdekt zachtheid, schoonheid, mededogen met anderen, vervulling.
Het volk en David zullen zich eerst vrij moeten maken van het oude: vrij van het overleven, vrij van God als heerser en overwinnaar. Deze God moet achterblijven en er moet ruimte komen voor een nieuw beeld van God, een God die bij de nieuwe situatie hoort. God moet de wending maken van het oude naar het nieuwe. En nee – het is natuurlijk niet God zelf die zich moet keren, het is onze manier waarop we God zien en ervaren die een wending moet maken.
Dit is een kant aan Advent die niet zo bekend is:
De tussentijd van Advent is de tijd om tot rust te komen. Alles wat bezinkt krijgt een ander aangezicht. De triomfantelijke God van de veroveraars komt tot rust. Althans, zijn dienaren komen tot rust, en zullen in hun voorspoed geen heersende en wrede god meer vastzetten. Advent is het uitstellen van onze vrome wensen om te beseffen dat we God niet vast kunnen leggen. Dat geeft ruimte zodat God een ander aangezicht zal krijgen.
De levende ervaring van God valt altijd buiten het dogma, de leer en andere houvasten. Als de Onnoembare ons raakt, gebeurt het vanuit een dimensie die voorbij iedere grip is.
In de filosofiegeschiedenis heb je twee soorten benaderingen van God: de negatieve en de positieve. De positieve zegt: God is alles. God is vader, moeder, persoon, geest, boven¬natuurlijk. God laat zich in alles zien, maar nooit volledig, nooit grijpbaar. God is nooit volledig gekend en benoemd met welke beelden dan ook.
De negatieve benadering zegt wat God niet is: God is geen ding, geen persoon, geen geest, geen vader. God is niet in woorden te vatten, niet in menselijke ervaringen te beschrijven. God gaat dat alles ver te boven.
Het gaat om twee benaderingen van de ervaarbare God en de onkenbare God. Aan de ene kant zijn er onze geliefde woorden en begrippen voor God, die we in onze traditie hebben verwoord. Aan de andere kant is er God die niet te benoemen of vast te leggen is, die de traditie te boven gaat. We zitten altijd tussen traditie en vernieuwing in. Zonder traditie is je ervaring en inzicht heel snel vervluchtigd, ongrijpbaar en vergeten. Maar God zit niet in ons geloofssysteem, in onze privé-dogma’s en godsbeelden opgesloten. God leeft met ons mee en krijgt daarmee ook een gezicht die past bij onze dagelijkse strijd, onze gewoonten. Maar zodra wij God vaste vorm geven verliest God zichzelf. God wordt bevroren.
Met andere woorden: onze God is ervaarbaar maar onbegrijpelijk. En wat we in ons geloof kunnen leren is op te houden met God naar ons hand te zetten en de ervaring van dat onbegrijpelijke steeds meer toe te laten.
Ik denk dat God wilde dat het Joodse volk dat eerst ontdekte voordat ze een tempel bouwden. God wilde niet vast getimmerd worden in cederhout. Het verhaal van Davit en het uitstel van de bouw van de tempel vertelt ons: ‘Ik, jullie God, ik heb nu het aangezicht van de overlevingsstrijd – maar ik wil niet dat jullie mij daarin vastleggen’. God past ervoor opgezet te worden in een eeuwige gedenkplaats van strijd en overwinning. De strijd om het overleven, het doden om niet gedood te worden, moet zo snel mogelijk vergeten worden. Er moet nu gebouwd gaan worden aan een goed leven, de armen moeten te eten krijgen totdat er voorspoed zal zijn. Dan in dat nieuwe tijdsgewricht past een ander gezicht van God. Het gezicht van de heerser, die de vijanden verslaat, de Heer der Heerscharen, die zal op de achtergrond raken. Het zachtere gezicht van God de moeder die leven geeft, de barmhartige God, de rustige god van de boeren, die zaait en maait – dat zal het nieuwe gezicht van God zijn.
Besef dat God veel gezichten heeft. Dan pas – bouw dan pas je tempel.
Als je een beeld hebt gemaakt van God, klamp je er niet aan vast – laat dat beeld ook weer gaan. Laat wat je gevonden hebt los en zoek opnieuw naar God. Geef de onvoorspelbaarheid van God de ruimte, weet dat God ook heel anders is.
Blijf op pad, blijf kwetsbaar – en accepteer dat je het nooit helemaal kunt weten – hoe de wereld in elkaar zit, hoe God eruit ziet. Maar besef dat je in je verlangend zoeken Gods kracht en tederheid zult ervaren als de hand die je leidt.
Dat ons harten een ontvankelijke verblijfplaats voor God mogen zijn, open en warm.
Amen
Gebed
Krachtige en tedere,
Geef ons van je kracht opdat wij onze roeping herkennen en volbrengen,
leer ons kijken en zien in ons dagelijkse leven,
en het lef hebben de mensen om ons heen de hand te reiken.
Laat ons hart zijn bij de mensen die ons na staan,
en ook bij al die mensen die ons onbekend zijn, ver weg of juist om de hoek.
Moge ons hart overlopen van mededogen en warmte.
Bidden wij voor alle mensen die ons gebed nodig hebben:
mensen die ziek zijn, wanhopig,
die angst hebben of in tergende onzekerheid leven,
alle mensen die lijden aan het leven.
En voor iedereen die vrijheid zoekt,
dat zij vervuld zullen worden van een vrijmoedigheid
die alle voorstellingsvermogen te boven gaat.
Dat wij kracht en moed mogen putten uit jouw nabijheid en de nabijheid van elkaar.
Amen