Ada, verpleegster
in het ziekenhuis
Ada is een vriendin van
onze gastvrouw, actief in de vakbond. We gaan haar ophalen want ze zal ons naar
de kleermaakster brengen en naar de stoffenmarkt. We moeten naar het
ziekenhuis, daar werkt ze. We parkeren de auto maar iemand wijst ons op een
kartonnen bordje waar ‘ambulance’ op staat. Onze chauffeur Tjou zet dan maar de
auto op de stoep.
Bij de Eerste Hulp moeten we zijn. Ada komt ons vrolijk tegemoet, we herkennen haar van het
geboortefeest. Ze zal zich omkleden en gaat dan mee. Haar blauwe uniform verwisselt
ze voor een traditionele outfit. Zal ze ons eerst rondleiden? Kan dat wel, ja
dat kan.
We worden het ziekenhuis mee ingenomen, zien
eerst de Eerste Hulp. In de verbandkamer hangt de deur van een soort magnetron
op half 11, alle knopjes op één na afgebroken, en de hoeken zijn roestig. Het
is de sterilisator, hij werkt nog. In de veerbandkamer hangt een fan, hij is
stuk, verroest en ook nog stoffig. Hoge
kale gangen, verveloos. We lopen naar de volgende afdeling, het hele ziekenhuis
door, schudden handen van artsen en verpleegsters. Het is er vrij rustig. Vrolijke
begroetingen en uitleg van alles waar we naar vragen.
Niemand maakt de indruk druk bezig te zijn. De
twee secretaresses van de artsen die we ontmoeten zitten achterover in hun
stoel. De kamer van de een ruikt zwaar naar de choerai.
De wierook staat in een potje in de hoek van de kamer te walmen. Ze vindt het
lekker en grapt dat ze het doet omdat haar kamer tegenover de w.c.’s ligt. Misschien is het geen grap. We komen in de
afdeling waar zwangere vrouwen kunnen bevallen. De moeders komen mee, het zijn
kleine kamertjes met een eigen badkamertje. Een week mogen ze er zijn om te
bevallen. We groeten een vrouw en haar moeder. Nog geen kindergeschrei. Het
valt me trouwens op hoe weinig kinderen er hier, maar ook elders, huilen – er
wordt veel gesjouwd met kinderen, veel lichamelijk contact. Verder langs de
kinderafdeling, verblijfkamers, wachtkamers en kantoorruimtes, het terrein over
naar de technische dienst. Een groot veld vol apparaten, gereedschap, rommel, een
stapel oude ziekenhuisbedden. Nee, dat zijn geen afgedankte bedden. De bedden
zijn nog goed, vertellen ons de mannen onder de boom. Ze komen uit Europa en
moeten nog geplaatst worden.
Ada roemt de directeur,
een hele goede. Ik kan er niet achter komen waarom ze dat vindt. Hij ontvangt
ons. We nemen plaats op een leren bank in zijn kamer. Hij vertelt over het
ziekenhuis, over de kennis die er is en vooral vertelt hij over het gebrek aan
alle benodigdheden en apparaten. Alles is welkom, zolang het maar goed
functioneert. We krijgen zijn kaartje. De boodschap is duidelijk.
Is het geen probleem dat Ada
haar werk verlaat om met ons mee te gaan onder werktijd, vragen wij. Nee hoor,
geen enkel punt. Ada vertelt zelfs aan iedereen dat
ze met ons naar de kleermaakster gaat, maar eerst ons even rondleidt. De
vrouwen die we ontmoeten blijken meestal actief te zijn in dezelfde vakbond. Het
is een sociaal ziekenhuis, de armste mensen komen hier. De prijzen zijn laag.
Ada vertelt over 2009,
toen de burgemeester van de ene op de andere dag de lonen niet meer betaalde.
Van de regering kwam nog een klein deel. Meer dan de helft van het inkomen
verviel en ook de support voor het werk. De leden van de vakbond hebben het
ziekenhuis continue bezet gehouden om te voorkomen dat het leeggeroofd zou
worden. Geen patiënten meer, weg inkomen. Bijna een jaar lang bleven ze er, hielden
acties, sit-inns, van alles om de moed erin te
houden. Pas na de verkiezingen betaalde de nieuwe burgemeester de salarissen
weer uit en kon het ziekenhuis weer open.
We komen bij het restaurant, en worden genodigd
straks na onze boodschappen te komen lunchen. Het is erg heet in de keuken. De
visjes liggen te bakken in de frituur. Als ik naar het toilet ga kom ik in een
oude Franse w.c. terecht. Onze vrouw vult het plastic
bakje met water en geeft me wat servetten uit het restaurant. De stortbak is
stuk, het is lang geleden dat er een schoonmaker was. Het schijnt niet de
gewoonte te zijn.
Eerst gaan we naar de kleermaakster. Die meet
onze maten. Ik heb een pak meegenomen dat ik mooi vind: broek en lange jurk met
mouwen. Ze kan die namaken, geen punt. We gaan stof komen en lopen naar de
stoffenwinkel.
De stoffen zijn op maat geknipt, drie lappen
bij elkaar passende stoffen in een plastic zak. Voor een broek of rok, een boeboe of jurk en voor een sjaal op je hoofd. Van die
laatste lap zal mijn kleermaakster een andere jurk maken. Als hoofddeksel zal
ik hem niet gebruiken.
Terug naar het ziekenhuis, naar het restaurant.
We krijgen er rijst met vis en uiensaus te eten. Het restaurant is nieuw, de
staf van het ziekenhuis eet er maar ook alle patiënten krijgen te eten uit de
keuken. Tot voor kort moesten de patiënten zelf voor hun eten zorgen of hun
familie moest dat. Ada neemt afscheid, ze gaat haar
werkkleren weer aantrekken.
Vis voor de vegetariër